Ja, sorry, hoogbegaafd, ik. Nee, ik stel me nooit zo voor. “Hallo, ik ben ccknars, vader, trainer en zo hoogbegaafd als het maar zijn kan.” Het staat ook niet op mijn cv en ook niet in mijn medisch dossier. Het officiële stempeltje heb ik nooit gekregen. Toch hoort het bij me.
En dat vind ik maar niks.
Ik noem mezelf niet hoogbegaafd om meerdere redenen. Ten eerste: omdat ik het niet kan bewijzen. Ik weet niet eens of ik wel echt hoogbegaafd ben. Op mijn zesde, in 1986, ben ik “gewoon, in het dorp” onderzocht, hoogbegaafd verklaard door iemand die het voor het zeggen had op psychologisch of pedagogisch gebied, een klas hoger geplaatst en… dat was het dan. Je bent een erg slim jongetje, veel plezier ermee. Geen certificaat, geen rapportage, geen aantekening in mijn medisch dossier – niets. Niemand kan me vertellen hoe ik precies getest ben, en of er een IQ score uitkwam. Alsof je de elfstedentocht hebt uitgereden en één stempeltje mist:
“Jij, hoogbegaafd? Dat zeggen er zoveel, laat maar eens zien dan.”
Een tweede reden om me niet hoogbegaafd te noemen: het schept hoge verwachtingen. Mensen verwachten bovengemiddelde prestaties en die leverde ik op school ook. Ik was een goede leerling, fietste zo door de basisschool heen en ook in de brugklas hoefde ik nooit te leren. Pas in de tweede van het gymnasium moest ik voor het eerst écht leren leren.
“Hoezo, je weet niet hoe je moet leren? Stel je niet aan, dat doe je al jaren.”
Nog zo’n reden om mijzelf niet hoogbegaafd te noemen: het schept hoge verwachtingen. Ja, nogmaals diezelfde reden, maar nu door de belachelijk hoge eisen die ik zélf aan mijn eigen prestaties stel. Ik moet iets in één keer kunnen en ik moet het meteen perfect kunnen, anders doe ik het niet. Zo denk ik, omdat het vroeger ook altijd zo ging. Ik ben niet anders gewend, en als het eens niet perfect was, kreeg ik dat ook te horen:
“Een 8? Waarom heb je maar een 8?”
Ik moet er direct in kunnen uitblinken, want dat deed ik altijd en dat werd van mij verwacht. En dat verwacht ik nu vaak nog steeds van mezelf.
Toen een vriend, vanuit het niets, aardig gitaar bleek te kunnen spelen, borg ik m’n vers aangeschafte gitaar op. Waarom zou ik alsmaar blijven oefenen terwijl hij het in één keer al beter kon?
“Zo zonde! Daar kun je toch juist van leren?”
Toen een andere vriend mij vroeg illustraties voor zakelijke websites te maken, klapte ik dicht. Zo veel gepubliceerde tekenaars deden dat ook, daar kan ik me toch niet mee meten?
“Vroeger lukte jou toch alles? Hou nou eens op met die valse bescheidenheid.”
“Je zou gewoon eens moeten doorzetten, oefening baart kunst.”
“Ik snap niet waarom je niet verder bent gaan studeren. Jij kon toch zo goed leren?”
En daar zit hem het grote probleem: ik wíl dat allemaal niet. Alsmaar uitblinken, alleen maar omdat ik daar slim genoeg voor ben. Iets doen, alleen maar omdat het kan. Het voelde zo zinloos en het ging me zo tegenstaan. Dus ik stopte er mee. Dag verwachtingspatroon!
Hallo, klassiek onderpresteren.
Hoogbegaafd, ik? Ik kan het niet bewijzen en ga dat ook niet doen. Maar zo ben ik wel bestempeld. En of dat nou het officiële stempel is of niet, maakt niet uit. Want het verwachtingspatroon was er in mijn kindertijd niet minder om.
Nu, 25 jaar na de constatering “hoogbegaafdheid”, kom ik er voor het eerst in jaren weer voorzichtig voor uit. Maar hardop nadenken wat ik er de rest van mijn leven mee aanmoet? En of ik er eigenlijk wel iets mee moet doen?
Daar wacht ik nog even mee.
Posted via email from Jeffrey's posterous